Hof van Arnhem stelt NHG in hoger beroep opnieuw in het gelijk inzake negatieve richtlijn ivermectine; ANBB wederom niet ontvankelijk

9 december 2022

 

Lees hier de volledige uitspraak : UitspraakHogerBeroepANBBetalNHG

Commentaar advocaat Niels Vanaken op deze uitspraak:

bijgaand (*) treffen jullie een kopie van het arrest van het Hof, dat we per post hebben ontvangen. Ik denk dat de inhoud wel voor zich zal spreken; met jullie goedvinden zal ik daarom niet alle motiveringen van het Hof uitgebreid toelichten. Een aantal overwegingen van het Hof springen mijns inziens in het oog:

  • de ANBB is wederom niet-ontvankelijk verklaard. Hoewel ik het Hof juridisch kan volgen in haar redenering, blijf ik het opmerkelijk vinden dat de lat telkenmale dermate hoog gelegd wordt. In de processtukken hadden we onder meer uitgebreid twee voorbeelden genoemd (Consumentenbond en Stichting Urgenda), die aantoonbaar ook niet voldeden aan de wettelijke vereisten en die desondanks kennelijk wel steeds de toets bleken te kunnen doorstaan. Bijzonder vind ik ook dat het Hof zo makkelijk heenstapt over de eigen stelling van het NHG dat de ANBB een eigen belang heeft bij het voeren van deze procedure, hetgeen in eerste aanleg toch een van de belangrijkste argumenten vormde om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de ANBB. Nu het ‘eigen belang’ argument in hoger beroep geen stand meer kon houden, heeft het Hof dan maar teruggegrepen naar de tekst van de statuten en de wijze waarop interne ledenvergaderingen en stemmingsrondes plaatsvinden. Zo valt telkens wel iets te verzinnen om de ANBB niet-ontvankelijk te verklaren.Of de gerechtelijke instanties zich daadwerkelijk bedienen van een ontmoedigingsbeleid ingeval van de ANBB kan ik helaas niet beoordelen. In ieder geval geeft de toelichting van het Hof wel weer meer inzicht in de wijze waarop de interne processen van de ANBB anders zouden moeten worden ingericht indien de ANBB voornemens is om ook in de toekomst namens haar leden gerechtelijke procedures te blijven voeren. Vanuit dat oogpunt betreft het zinvolle ‘feedback’ van het Hof.
  • Opmerkelijk is dat het Hof onder r.o. 3.13 ten aanzien van de notitie van 25 mei 2022 – waarvan wij hebben aangetoond dat niet duidelijk is wie de notitie heeft geschreven: ‘In een notitie van 25 mei 2022 hebben twee leden van de commissie van de NHG een uitvoerige toelichting gegeven op de gehanteerde onderzoeksmethode.’. Tijdens de zitting wist het NHG niet te noemen wie in de commissie zetelde en na horten en stoten noemde Jako Burgers op enig moment de naam van een vrouw, van wie ook niet 100% vaststond dat zij de notitie had geschreven. Daarentegen stelt het Hof onder r.o. 3.10, na zelf te verwijzen naar pagina 3 van het document ‘Totstandkoming en methoden’ van de COVID-19 Standaard ‘niet te kunnen plaatsen dat onbekend zou zijn wie het negatief advies heeft gegeven’. Het lijkt erop dat het Hof het NHG op dit punt een handje heeft willen helpen.
  • Bijzonder is verder dat het Hof onder r.o. 3.13 ten aanzien van de notitie stelt: ‘Appellanten hebben deze verantwoording van de selectie niet betwist, laat staan voorzien van enige wetenschappelijke onderbouwing bij hun (algemene) betwisting.’ Het Hof spreekt zichzelf hier tegen; enerzijds zouden wij de verantwoording van de selectie volgens haar niet hebben betwist en anderzijds zouden wij onze betwisting niet wetenschappelijk hebben onderbouwd. Hebben wij het nu wel of niet betwist volgens het Hof? In werkelijkheid heb ik tijdens de zitting expliciet gesteld dat ik de verantwoording in de notitie betwiste en hierbij ter toelichting aangegeven dat het NHG telkenmale volstond met steeds dezelfde oneliner (‘onjuiste controlegroep of interventiegroep’). En dit dus bij alle RCT-onderzoeken die het NHG niet in haar beoordeling had meegenomen. Kennelijk was deze oneliner (van personen van wie we dus niet weten wie deze geuit heeft) voor het Hof een voldoende onderbouwing.
  • Onze stelling dat zelfs uit de 3 RCT-onderzoeken waarop het NHG haar negatief oordeel heeft gebaseerd een andere – positieve – conclusie volgt, is volgens het Hof kennelijk van weinig tel. Kennelijk was de enkele stelling van Jako Burgers tijdens de zitting ‘dat de positieve effecten die hieruit voortvloeiden gering waren en dat om die reden sterk negatief werd geadviseerd’ toereikend voor het Hof. Terwijl de heer Burgers hierover met een enkele zin volstond, is het Hof zelf kennelijk bijgebleven dat dit door het NHG ‘ter zitting uitvoerig zou zijn toegelicht’ (r.o. 3.14). Wij zouden op onze beurt deze ‘benaderingswijze’ dan weer onvoldoende en niet onderbouwd hebben betwist. Dit laatste blijft ik opmerkelijk vinden, aangezien we in onze processtukken toch vrij uitvoerig op de 3 onderzoeken zijn ingegaan. Hierbij hebben we zelfs de namen van de onderzoekers, de locatie, de gebruikte doseringen en de positieve onderzoekpercentages genoemd.
  • Ook aan ons verwijt dat de 3 onderzoeken niet objectief zouden zijn, gaat het Hof erg makkelijk voorbij (r.o. 3.15). Ondanks onze uitgebreide toelichting hierop in onze processtukken, is volgens het Hof kennelijk slechts sprake van een ‘algemeen verwijt’ dat ‘vrijwel niet onderbouwd’ is. Ook hiervan hadden we volgens het Hof kennelijk nog meer (wetenschappelijk) bewijs moeten aandragen. Het enkele feit dat ‘een aantal artsen’ afstand hadden genomen van een van de artikelen, is volgens het Hof onvoldoende. Dat het hier een zeer omvangrijke lijst van gerenommeerde deskundigen als dr. Pierre Kory e.d. gaat, die hun bezwaren tegen het onderzoek bovendien uitvoerig hadden gemotiveerd, laat het Hof blijkbaar in het midden.
  • Met de subsidiaire vordering is het Hof tot slot vrij snel klaar. Aangezien aan de zijde van het NHG geen sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen, hoeft het NHG volgens het Hof haar advies niet af te zwakken. Ook deze stelling is bijzonder, aangezien wij zowel in de processtukken als ter zitting hadden toegelicht dat voor de toewijzing van deze subsidiaire vordering geen sprake hoeft te zijn van enig onrechtmatig handelen aan de zijde van het NHG. Hiernaast impliceert deze subsidiaire vordering geen ‘afzwakking van haar advies’. Het NHG zou in dat kader immers haar negatief oordeel in stand kunnen laten, maar zou hierbij wel het (gepubliceerd) standpunt kunnen innemen dat zij gedoogt dat haar leden off-label Ivermectine voorschrijven bij COVID-19.

 

Kort en goed, ik leid meer in het algemeen af uit de uitspraak van het Hof dat zij het NHG op geen enkele wijze tegen de haren in heeft willen strijken. Dat valt te betreuren.

Met vriendelijke groet,

Niels Vanaken
Advocaat

Contact

Blijf op de hoogte!

Schrijf u nu in en mis de laatste updates niet!